De bril van Bert – Scholen bruisen van innovatieve ideeën en initiatieven

Licht uit. Spot aan. Op het podium staan acht toekomstmakers die elk hun eigen vernieuwende onderwijsproject voorstellen. Dit is de eerste ‘Mystery night on stage’, georganiseerd door het Mysterie van Onderwijs, het platform voor onderwijsinnovatie. De toekomstmakers zijn erg divers maar hebben één ding gemeen: ze zijn het levende bewijs dat het onderwijsveld bruist van mensen met innovatieve ideeën en initiatieven die ook in de praktijk worden gebracht. Hoewel mediaberichten over de mislukte onderwijshervorming, het gemiddelde intelligentieniveau van leraren en het gekibbel tussen koepels en minister anders doen vermoeden, gaat de continue kwaliteitsverbetering in de scholen gewoon door. Vaak onzichtbaar, onder de waterlijn.

De ‘Mystery night on stage’ maakt die initiatieven zichtbaar. De avond opent met Willem, leraar van het Sint-Pieterscollege Leuven. Hij stelt het COL-project voor. Dat staat voor ‘competentie ontwikkelend leren’. In zijn school hadden ze vastgesteld dat 1 Moderne Talen door leerlingen en ouders als tweede keuze werd bestempeld. Daarom gaven ze dat eerste jaar Moderne Talen een sterker eigen profiel. Leerlingen kiezen een interessegebied en werken daarrond een project uit. Ze trekken de stad in. Ze doen onderzoek, maken observaties en ontwikkelen acties rond dat interessegebied. Zo ontdekken ze waar hun interesses liggen en verwerven een pak competenties die je niet zomaar in de klas ontwikkelt.

Marianne komt Con+tact voorstellen. Die vzw wil leerlingen en onderwijspersoneel bewuster leren omgaan met de taal van gevoelens en behoeften. Via leuke werkvormen wil ze hen leren om hun mentale weerbaarheid te vergroten. Afsluiter van de avond is meester Olivier. Hij is projectleider van ICTeachme. Dat initiatief is hij samen met anderen gestart vanuit de vaststelling dat hij in de klas te veel met administratie en verantwoording maar ook met kennisoverdracht moet bezig zijn. Terwijl hij als leraar liever leerlingen begeleidt, inspireert en samen met hen op onderzoek trekt. Daarom ontwikkelde hij een digitaal leerplatform dat de klassieke handleidingen en werkboeken vervangt door een moderne, digitale versie. Een eenvoudig te gebruiken systeem dat kennisoverdracht en talentherkenning vergemakkelijkt en de planlast van leraren drastisch vermindert door een uitgedacht en goedgekeurd volgsysteem.

Die drie voorbeelden zijn slechts het topje van de ijsberg. Aan ideeën en enthousiasme is er immers geen gebrek in het onderwijs. En meestal is er geen decreetwijziging of grote hervorming nodig is om ze te realiseren. Ondersteuning om ze te laten bloeien en groeien echter wel. Mocht ik minister van Onderwijs zijn dan zou ik mij de volgende vijf jaar onthouden van grootscheepse structuurveranderingen die het onderwijs op zijn kop zetten. Ik zou veel meer inzetten op het ondersteunen van mensen die al innovatief bezig zijn. Heel wat beloftevolle ideeën stuiten immers op muren van weerstand, op structuren in hoofden en lessentabellen. Het onderwijs heeft dan ook behoefte aan bekwame mensen die verandering kunnen begeleiden en versnellen.

Daarom, beste minister en ja, ook pedagogische begeleiders, directeurs, koepels, het is ook jullie taak om de verandering die bezig is te waarderen en te stimuleren. Dat kan door zelf initiatiefnemers of begeleiders te worden die in de praktijk mee de verandering maken. Door een veilige leercontext te creëren waarin mensen en initiatieven kunnen groeien. Maar ook door te fungeren als bruggenbouwers gericht op productieve samenwerkingen binnen en buiten het onderwijs. Een ideetje voor na de verkiezingen?

Bert Smits is sociaal pedagoog, auteur en ondernemer. www.bertsmits.be

Dit artikel komt uit “Klasse voor Leraren van mei 2014 (nr. 245)” van pagina 45 tot en met 45

De bril van Bert – Inspanning is niet de enige weg om tot inzicht te komen

In het debat over de toekomst van het onderwijs lopen een paar grote lijnen: scholen werken meer samen met de buurt. Leerlingen zitten zelf meer aan het stuur van hun leerloopbaan. Kennis blijft belangrijk, maar komt niet uitsluitend meer van de leraar. Tot daar de theorie. In de praktijk loopt het zo’n vaart (helaas) niet.

Kern van het probleem is de opvatting over ‘kennis’ en vooral hoe je die kennis, of ruimer gesteld ‘ervaring’, het beste opdoet. Sommige leraren menen dat je de omvang en betekenis van W.O. I pas kan begrijpen na uren of zelfs jaren studie van historische feiten. Kennis vraagt in de eerste plaats inspanning, zeggen ze. Een andere weg om hetzelfde doel te bereiken is niet kwaliteitsvol of, erger, maakt jongeren lui.

Wat als ik je vertel dat er toch een andere weg is? Niet door alles in de diepte te doorgronden, maar door horizontaal te surfen van de ene ervaring naar de andere? Zo is de onder jongeren razend populaire tv-reeks ‘In Vlaamse Velden’ er wellicht veel efficiënter in geslaagd om de betekenis van ‘De Groote Oorlog’ aan jongeren duidelijk te maken dan uren les over dit onderwerp. Dit populaire medium biedt een ‘rijke ervaring’ die jongeren aanzet om zelfs al tijdens de uitzending via Facebook massaal gedachten, bronnen en ervaringen uit te wisselen.

Wie van jullie leest élke avond álles op Facebook? Je leest wellicht slechts enkele berichtjes. En toch ervaar je die als zinvol. Ze zijn namelijk genoeg om ‘intuïtief’ een gevoel te krijgen over wat er in je sociale netwerk speelt. Dat fenomeen noemen ze in sociale wetenschap ambient awareness. Zo gaan we – vaak buiten het onderwijs – om met informatie. We lezen korte stukjes uit de krant, berichtjes op sociale media, hebben korte gesprekjes … en die verbinden we om te komen tot betekenis of inzicht. Dat is een barbaarse manier van kennis verwerven, zegt Alessandro Baricco, auteur van het boek ‘De Barbaren’. Hierin beschrijft hij prachtig hoe de heersende beschaving vreest voor een invasie van Barbaren, die op een nieuwe, andere manier ervaring en kennis opdoen. Voor een barbaar is het verleden gedaan en als dusdanig niet relevant. Het is als een schat waarnaar je te lang moet graven. Toch is het net de kennis uit het verleden waar zo veel vakken zich nu op beroepen.

Echte innovatie komt vandaag niet meer voort uit een lineair vooruitgangsdenken waarbij je verder bouwt op de opgebouwde kennis uit het verleden. Wel uit het vermogen om snel stukjes informatie, kennis én betekenis met elkaar te verbinden. Nieuwe media zijn daar heel goed in. Vergelijk het met een flipperkast, waarbij elk contact de bal alsmaar sneller doet stuiteren. In de klas brengt de leraar de bal aan het rollen. Hij legt de problematiek op tafel en geeft het startschot. Tegelijk bedient hij als referentiepunt ook de flippers, kan hij de bal even opslokken om vervolgens meerdere ballen tegelijk in het spel te brengen. Elke bal is een vraag, een manier waarop je leerlingen de ‘hoeveelheid’ wereld die ze verzamelen, vermenigvuldigen. Zo kunnen ze sneller én beter de complexe wereld van vandaag begrijpen. De school slaagt er vandaag echter nog te weinig in om een ‘ervaring’ te zijn, waarin die hoeveelheid wereld exponentieel wordt vermenigvuldigd. Wil ze de kennishonger van haar jonge barbaren stillen, dan zal ze vooral daarop moeten inzetten.

Bert Smits is sociaal pedagoog, auteur en ondernemer. www.bertsmits.be

Dit artikel komt uit “Klasse voor Leraren van april 2014 (nr. 244)” van pagina 47 tot en met 47

De bril van Bert – Ook oudere leraren hebben steun van de collega’s nodig

Een nonkel van me is leraar aardrijkskunde in een secundaire school. Het archetype van een topleraar: gepassioneerd door zijn vak, maatschappelijk geëngageerd, met een enorm groot hart. Zo heeft hij altijd zijn camera bij de hand om waar dan ook de mooiste landschappen te fotograferen. Voor in de klas, zegt hij dan. Ik was dan ook erg aangeslagen toen hij op het familiefeest vertelde dat hij al een half jaar thuis zat. ‘Ik denk niet dat ik nog terug kan gaan. Het lukt niet meer.’ Straks wordt hij 60 jaar. Met de huidige pensioenregeling zal hij in principe nog door moeten gaan tot zijn 62ste. Een kleine veertig jaar heeft hij het beste van zichzelf gegeven. Maar nu voelt hij zich op, moe. Een afscheid in mineur.

Zelf zegt hij dat de school de laatste jaren erg veranderd is. ‘De leerlingen zijn niet meer dezelfde. Ze zijn anders, mondiger. Gezag handhaven wordt moeilijker. Zeker met ouders die sneller ‘juridische’ stappen zetten. Beslissingen van de leraar ‘aanvechten’ in plaats van ze te steunen. Ook de collega’s zijn veranderd. De school is erg gegroeid. Het is nog altijd mijn school, maar toch.’ Hij voelt zich er zichtbaar minder thuis. Daarbovenop komen de vele regels en administratieve verplichtingen. Daardoor voelt hij minder autonomie in zijn job, minder waardering. De school heeft ook geen andere taken of opdrachten voor hem. ‘Een vlakke loopbaan hé’. Geen ruimte om iets anders te doen. Plaats om de batterijen op te laden. Tijd om op adem te komen.

Als we aan starters denken, dan denken we vaak eerst aan jongere leraren. We vinden, terecht, dat zij begeleiding én ondersteuning verdienen bij hun eerste stappen in het onderwijs. Tijd om zich in te werken in hun vak. Coaching bij hun job. Steun van de collega’s en waardering voor de successen die ze boeken. Het woord starter geeft echter de indruk dat starten tijdelijk is. Daarna ben je ervaren en kan je het verder wel alleen. Toch zijn we allemaal op een bepaald vlak in ons leven starter. Ook leraren die aan de laatste fase van hun carrière bezig zijn. Zij hebben veel levenservaring en zijn, in het geval van mijn nonkel, vaak ook gepassioneerde vaklui. Toch is de context waarin ze vandaag hun leraarschap uitoefenen, erg veranderd. Op dat vlak is mijn nonkel net zoals zo veel generatiegenoten een starter.

Leerlingen en jonge collega’s beseffen vaak niet dat oudere leraren op een andere manier naar het leven kijken. Zo leven jongeren meer in het nu. Hun opvatting van tijd is anders. Niet meer lineair. Experten weten niet hoe de wereld er over tien jaar zal uitzien. Het verleden is daarvoor geen goede voorspeller. De school kan jongeren niet meer voorbereiden op de toekomst, maar moet ze helpen om te gaan met de uitdagingen vandaag. Jongeren vinden ook dat ze op elk moment van hun leven gelukkig moeten zijn. Alles moet nu zin, nut en betekenis hebben. Oudere mensen zijn echter opgegroeid met het idee dat levensloopbanen voorspelbaarder zijn. Ze bieden houvast en zekerheid. Denk maar aan de belofte om op zestig jaar met pensioen te kunnen. Tijden zijn veranderd. Enkel dit is zeker: dat niets nog zeker is.

Het is niet evident om daar als oudere professional mee om te gaan. Daar is ruimte, tijd, begrip en steun voor nodig, van collega’s en directie. En ja, het loont de moeite om daarin te investeren. We hebben de komende jaren iedereen nodig in het onderwijs. Zeker onze oudere leraren! Ik wil dan ook in het jaar van de starter élke leraar tot starter uitroepen. Maak op school tijd om samen uit te zoeken waarin jij starter bent. Wat vind je lastig? Waar kan je steun gebruiken? Wie van de collega’s (jong of oud) kan je hierbij helpen? Ga de dialoog aan, ook met je oudere collega’s, en je zal zien dat het leidt tot meer begrip, steun en waardering. Wie weet ben jij straks niet alleen mentor van je 25-jarige collega, maar ook van je 50-jarige voorganger. En ervaren zij de jeugdige en verfrissende steun om met evenveel passie en vooral energie te blijven gaan voor hun job.

Bert Smits is sociaal pedagoog, auteur en ondernemer. www.bertsmits.be

Dit artikel komt uit “Klasse voor Leraren van februari 2014 (nr. 242)” van pagina 45 tot en met 45

De bril van Bert – Mogen ouders ook meepraten over onderwijs zelf?

page_43_thumb_large (1)Ik ben te gast op de school van mijn kinderen. Hun school. Toegegeven: een gastvrije school. Ze nodigt me uit via papier en mail om te luisteren naar de klaswerking. Ik hoor er hoe mijn kind het doet in strak getimede maar hartelijke gesprekjes. Ik kom er bij wijze van steunbetuiging frieten eten, koop er kalenders of ga er naar een heuse ouderfuif. Zo is de school van mijn kinderen. Maar is het ook mijn school?In ons open oudercomité is iedere ouder welkom. We bedenken er acties die meer geld in het laatje brengen. We mogen ons uitspreken over thema’s zoals verkeersveiligheid. We kunnen indien nodig ‘klachten’ of ‘zorgen’ delen met de directie. Die gaan vooral over de kostprijs of invulling van extracurriculaire activiteiten. Ik ben zelfs welkom om klusjes op te knappen of op te treden als leesouder. Zo zijn er een aantal ouders die zich wellicht mee gastheer of gastvrouw voelen van de school.

Toch heb ik meer nodig om te kunnen spreken over ‘onze school’, alle goede bedoelingen ten spijt. Ik wil kunnen meedenken, meepraten over het kernproces op school: het onderwijs zelf. Helaas heb ik als ouder nog nooit zo’n uitnodiging ontvangen. De school denkt er wel over na op de pedagogische studiedag. Hét moment bij uitstek waarop ouders en leerlingen niet welkom zijn. We weten niet wat er op de agenda staat. We horen niet wat er uit komt. In het beste geval merken we er onrechtstreeks iets van.

Ouders krijgen zo niet de kans om het onderwijsleerproces te begrijpen. Wat er in de klas gebeurt, blijft een black box waar ze enkel over horen via foto’s op de klasblog, huiswerk van de kinderen of een infomoment. Voor leraren is het een gemiste kans omdat ze zo een heel kennisnetwerk onderbenutten. Ouders die meedenken, ja zelfs meewerken, kunnen leraren steunen, ontlasten en inspireren. Met wederzijds respect en waardering voor ieders kwaliteiten. Wat verhindert scholen om ouders bij hun kernproces – leren – te betrekken?

Je hebt leraren die wat er in de klas gebeurt als hun ‘terrein’ beschouwen. Daar hebben we de afgelopen jaren gelukkig al een hele weg afgelegd. Een ander veelgehoord argument is dat ouders niet bekwaam of opgeleid zijn om iets over leren te zeggen. Toch zijn zowat alle ouders haast dagelijks met leren en ontwikkelen van zichzelf of hun collega’s bezig. Ze hebben relevante beroepscompetenties en een zinnige mening over hoe leren het best verloopt. Heel wat leraren weten echter niet wat ouders professioneel doen, omdat beroepen niet meer in één woord te vatten zijn. Bij beroepen waar dit wel lukt, bijvoorbeeld arts of brandweerman, word je als ouder wél in de klas uitgenodigd.

Verder zijn er nog praktische argumenten: ‘Ouders hebben geen tijd. Ze gaan met twee werken. We moeten ze hiermee niet lastigvallen. Ouders willen niet meedenken.’ Argumenten die hun bewijskracht ontlenen aan het feit dat er altijd helpende handen te kort zijn of dat het oudercomité door steeds dezelfde mensen wordt getrokken. Maar ook hier vergeten scholen dat ouders uitnodigen om de tap te bemannen van een andere orde is dan ouders uitnodigen om mee na te denken over een nieuwe onderwijsvisie, of samen te zoeken naar manieren om het leren op school te verbeteren.

Als we deze obstakels overwinnen, ligt de weg open voor échte participatie van ouders. Je hebt in Vlaanderen al scholen die ouders, leraren én leerlingen betrekken bij het onderwijs zelf. Het zijn stuk voor stuk processen geweest van samen zoeken maar wel met hetzelfde resultaat: ouders, leerlingen en leerkrachten die fier zijn op hun school.

Bert Smits is sociaal pedagoog, auteur en ondernemer. www.bertsmits.be

Dit artikel komt uit “Klasse voor Leraren van januari 2014 (nr. 241)” van pagina 43 tot en met 43

De bril van Bert – Jongeren hebben liever likes op Facebook dan seks

Geluk, dat maak je zelf. Je bent zelf verantwoordelijk voor de keuzes die je maakt. Dat willen talloze cursussen, boeken, tv-programma’s en artikels je in elk geval doen geloven. Ze houden je voor dat je gemakkelijk zelf je leven kan inrichten en reiken stappenplannen aan om die doelen te realiseren. Aangevuurd door de eindeloze stromen van gelukkige momenten, gedeeld via Facebook en Twitter, stuwen we met z’n allen de gelukslat naar onbereikbare hoogtes.

De brandstof om zelf je geluk te maken heet zelfvertrouwen. Gelukkige mensen zijn mensen die weten wat ze willen en het lef hebben om hun eigen ‘unieke’ keuzes te maken. Maar – zo blijkt uit verschillende studies – jongeren zijn haast verslaafd aan dat zelfvertrouwen. Activiteiten die het zelfvertrouwen een boost geven, zoals een compliment krijgen, of goede punten en likes op Facebook, zijn meer gegeerd dan een pintje drinken met vrienden, ja zelfs seks.

Dat zorgt voor problemen bij twee groepen jongeren. De ene met te veel zelfvertrouwen, de andere met te weinig. Jongeren met te veel zelfvertrouwen hebben het steeds moeilijker om toe te geven dat ze fout zijn geweest. Dat ondermijnt immers hun zelfvertrouwen, en dat is te vermijden. Je moet echter je fouten kunnen toegeven om te leren en om goede relaties op te bouwen. Een groot aantal jongeren met weinig of geen zelfvertrouwen groeit op in een minder stimulerende of minder veilige omgeving. Ze hebben niet het nodige lef om voor zichzelf op te komen, of ze raakten dat onderweg kwijt. En daar zijn ze zelf verantwoordelijk voor, zo vinden hun leeftijdsgenoten.

Het resultaat laat zich raden: almaar meer jongeren haken af. Ze zijn leeg, op van het streven. Ze blijven achter met gevoel van falen, een geknakt zelfvertrouwen. Paradoxaal genoeg staan onze opvatting van geluk en ons verlangen naar ervaringen die ons zelfvertrouwen bevestigen, dat geluk dus in de weg.

Sociale media zoals Facebook helpen daarbij niet echt. Wel integendeel. Wie deelt daar nu statusupdates waarin je faalt? Hier ligt volgens mij een belangrijke opdracht voor leraren. Vertel eens over je ‘glorieuze faalmomenten’, over hoe je je toen voelde en vooral: wat het je heeft bijgebracht. Het is voor jongeren erg leerrijk van iemand met meer ‘levenservaring’ te horen hoe je omgaat met imperfectie. Vertel hen dat je geluk samen met anderen ervaart, het is niet van jezelf alleen. Door jongeren daarna ook de kans te geven om hun ‘glorieuze faalmoment’ te delen, help je ze in elk geval om een meer realistische kijk op ‘geluk’ en zelfvertrouwen te ontwikkelen.

Voor de jongeren met weinig of geen zelfvertrouwen, is het cruciaal dat ze iemand tegenkomen die hen onvoorwaardelijk vertrouwen blijft schenken, vooral in de moeilijke momenten. Voor deze jongeren is de school vaak een van de weinige plekken waar ze zo iemand zouden kunnen tegenkomen. Ik hoop dat de school ook op dat vlak een experimenteerruimte mag zijn waarin iedereen op zijn tempo kan bouwen aan zelfvertrouwen en zelfsturing. Met vallen en opstaan en met de nodige relativering. Iedere keer opnieuw.

Bert Smits is sociaal pedagoog, auteur en ondernemer. www.bertsmits.be

Kijk naar Bert Smits in ‘Driemaal Woordwaarde ’ op tvklasse.be

Hoe krijg je leerlingen die efficiënt leren? Bert Smits legt in deze lezing uit hoe technologische ontwikkelingen als smartphones en Facebook een impact hebben op het leren van de generatie van morgen.

Dit artikel komt uit “Klasse voor Leraren van december 2013 (nr. 240)” van pagina 45 tot en met 45

De bril van Bert – “Trial and error: dat leren de beertjes van Meichenbaum je niet”

“Leerlingen hebben vandaag geen werkhouding meer. Ze beginnen gewoon aan een opdracht zonder te lezen wat ze moeten doen. Zonder plan.” Dat hoorde ik laatst leraar aardrijkskunde Christine zeggen in de lerarenkamer. Aan het instemmend gemompel te horen, is zij niet de enige die daar last van heeft. Maar is het wel altijd relevant om eerst de instructies te lezen?

Als ik een nieuwe gsm koop, lees ik nooit eerst de handleiding. Ik begin gewoon en probeer te begrijpen hoe dat ding werkt. Trial and error. Bij veel gsm’s zit er tegenwoordig zelfs geen handleiding meer bij. Wel een link naar het internet. Rondom ons zijn dingen veel complexer geworden. Het is eenvoudiger maar vooral ook efficiënter om gewoon iets uit te proberen. Snappen wat de interne logica is. En als je vastzit, dan vraag je het gewoon. Aan zoon, broer, collega. Iemand die er meer van kan dan jij en je just in time kan helpen met je vraag. Zonder exposé over wat je gsm nog allemaal kan.

Dat jij en ik, maar ook kinderen en jongeren, vaker gewoon aan iets beginnen in plaats van ons vooraf uitgebreid te informeren, is een vorm van adaptatie. De wereld verandert immers razendsnel. Informatie woekert. Het is simpelweg niet meer te doen om vooraf alles te weten.

Toch verloopt heel wat leren op school nog lineair. Daarbij leren we leerlingen graag de werkhouding aan van de beertjes van Meichenbaum: 1. Wat moet ik doen? 2. Hoe ga ik het doen? 3. Ik doe mijn werk. 4. Ik kijk mijn werk na, wat vind ik ervan? Meichenbaum biedt met zijn vragen structuur en houvast om relatief eenvoudige, planbare taken tot een goed einde te brengen. Dat is voor een deel van de leerstof vandaag nog relevant. Maar zijn vragen zijn ontoereikend wanneer het wat complexer wordt.

Zo gaat Meichenbaum ervan uit dat de opdracht die voor je ligt relevant is. Maar is dat wel zo? Heel wat leerlingen van ‘Generation Why’ vragen zich eerst af waarom ze iets moeten doen. Als je daar geen antwoord op kan geven, is hun motivatie al grotendeels weg. Het eindresultaat visualiseren helpt leerlingen om zich beter te oriënteren en de essentie te vatten. Vervolgens kunnen ze een eerste stap zetten. Niet vooraf een heel stappenplan uitdokteren. Want de kans dat ze dit plan feilloos kunnen volgen, is eerder klein. Onderweg duiken er voortdurend nieuwe opportuniteiten of informatie op, waardoor ze hun opdracht moeten bijsturen. En als ze onderweg ‘vast’ zitten? Dan is het relevant dat leerlingen zich afvragen wie hen kan helpen.

Samengevat zouden de ‘beertjes van Smits’ er zo kunnen uitzien: 1. Waarom is dit belangrijk? 2. Hoe ziet het mogelijke eindresultaat eruit? 3. Wat is een eerste stap? 4. Hoe heeft die eerste stap gewerkt ? 5. Wat is een volgende stap? 6. Brengt dit mij dichter bij mijn resultaat? 7. Ik zit vast. Wie kan mij helpen?

Die dingen kan je op school leren. Van iemand die weet waarom iets belangrijk is. Iemand die kan vertellen hoe het zou zijn, mocht je iets kunnen of weten. Iemand met een groot netwerk dat je verder helpt. De leraar, dus. Zo brengen we leerlingen een werkhouding bij die aangepast is aan de noden van vandaag. En morgen.

Bert Smits is sociaal pedagoog, auteur en ondernemer. Hij is mede-oprichter van het ‘Mysterie van Onderwijs’, een platform dat innovatie en ondernemerschap in onderwijs wil stimuleren. www.bertsmits.be

Dit artikel komt uit “Klasse voor Leraren van oktober 2013 (nr. 238)”

Van pagina 55 tot en met 55